sorry; not yet translated

Niet-toxisch etsen: 
een hedendaags alternatief 
Filip Le Roy

Vlaanderen.jaargang 57. C.V.K., Tielt 2008 dbnl

Hoewel de techniek van het etsen al eeuwenoud is en tot vandaag door tal van grafici ijverig wordt beoefend, is ze niet vrij van gevaren voor gezondheid en milieu. Gelukkig kwam een bijdehand graficus op de idee naar een zowel voor mens als milieu beter verteerbaar alternatief te zoeken. Met succes: in navolging van een vlakdruktechniek als de zeefdruk, die vandaag nog bijna uitsluitend toegepast wordt met inkten op waterbasis, bestaan er nu ook voor de diepdruktechniek van het etsen andere, minder toxische mogelijkheden om tot dezelfde en zelfs betere resultaten te komen. In de Verenigde Staten is de techniek al vrij goed ingeburgerd. Alleen aan de Vlaamse kunsthogescholen blijft men er sceptisch tegenover staan. Hoelang nog?

Ontstaan

In 1983 kreeg de Australische graficus Keith Howard (Sydney, 1950) van zijn dokters verbod om nog langer te werken in het giftige milieu van een traditioneel etsatelier. Hij ging daarom op zoek naar alternatieve methoden en producten om zijn activiteiten als grafisch kunstenaar toch verder te kunnen zetten. Aanvankelijk schakelde hij over op de zeefdruk, waarvoor al in het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw producten op waterbasis bestonden. Tegelijk onderzocht hij hoe hij de toxische etsgronden en -vernissen voor de diepdruktechniek kon vervangen door niet-toxische1 alternatieven.

In 1995 vond hij eindelijk andere mogelijkheden - milieuvriendelijker en gezonder - voor alle producten die men eeuwenlang bij het etsen gebruikte.

Als een alternatief voor de zeer giftige fotogravure bedacht Howard een niet-toxische techniek met gelatine. In 1989 maakte hij deze techniek(Howard Process) bekend in zijn boek Safe Photo Etching for Photographers and Artists, waarin hij naast de gelatine-fotogravure ook alternatieven aanreikte voor de meest gangbare etstechnieken. Dit nieuw ontwikkelde, niet-toxische etssysteem vervangt de traditionele etsgronden en -vernissen, gebaseerd op was, asfalt, bitumen en een cocktail van zeer schadelijke solventen, door acryl-alternatieven en polymeren.

In 1994 wijst de Amerikaanse graficus Mark Zaffron Howard op de mogelijkheden van de fotopolymeerfilm uit de elektronische industrie: een beeld, belicht op een koperplaat waarop deze film is aangebracht, kan in het koper uitgebeten worden dankzij de zuurbestendigheid van de polymeerfilm.

Deze techniek bleek veel eenvoudiger dan Howards gelatineprocedé en gaf zeer betrouwbare resultaten. Howards verdere onderzoek naar deze methode resulteerde in een nieuwe en originele fotogravuretechniekwaarbij zuren overbodig werden. Hij bleef zijn onderzoek verfijnen en ontwikkelde vanaf 1995, samen met de Amerikaanse kunstenares Elisabeth Dove, tal van toepassingen volgens dit nieuwe grafische procedé In 1994 wijst de Amerikaanse graficus Mark Zaffron Howard op de mogelijkheden van de fotopolymeerfilm uit de elektronische industrie: een beeld, belicht op een koperplaat waarop deze film is aangebracht, kan in het koper uitgebeten worden dankzij de zuurbestendigheid van de polymeerfilm.

Deze techniek bleek veel eenvoudiger dan Howards gelatineprocedé en gaf zeer betrouwbare resultaten. Howards verdere onderzoek naar deze methode resulteerde in een nieuwe en originele fotogravuretechniek, waarbij zuren overbodig werden. Hij bleef zijn onderzoek verfijnen en ontwikkelde vanaf 1995, samen met de Amerikaanse kunstenares Elisabeth Dove, tal van toepassingen volgens dit nieuwe grafische procedé. In 1998 publiceerde Howard Non-Toxic Intaglio Printmaking, het eerste volledige en systematische handboek over de nieuwe technieken en materialen.

Met het boek en de workshops die hij in het Angelsaksische taalgebied gaf, ontketende hij een ware revolutie in de grafische ateliers.

Europa, dat de geijkte druktechnieken zowat vijf eeuwen geleden uitgevonden heeft en ze tot vandaag blijft koesteren, aarzelde. Het bleef sceptisch tegenover de nieuwe wind die uit Amerika waaide en die heilige huisjes omver dreigde te blazen. Daar kwam nog bij dat de producten vernoemd in Howards boek, voorlopig enkel op de Amerikaanse markt beschikbaar waren.

De Deense fotograaf en graficus Henrik Bøegh was een van de eersten in Europa die het belang van deze vernieuwing inzag. Aan zijn boekHandbog i non-toxic dybtryk (1998) hebben we het te danken dat de nieuwe technieken in Europa verspreid en bekend raakten. In 2003 verscheen er een Engelse vertaling van, Handbook of Non-Toxic Intaglio, en in 2006 een Nederlandstalige, Niet-toxisch Etsen: Handboek2.

Het boek is eenvoudig en helder: duidelijke en overzichtelijke teksten en talrijke illustraties leiden de lezer stap voor stap doorheen de procedés.

In zijn Grafisk Eksperimentarium, opgericht in Kopenhagen in 1996, wil Bøegh de nieuwe druktechnieken en alternatieve producten blijvend evalueren en de onderzoeksresultaten en opgedane ervaring delen met kunstscholen en kunstenaars.

In 2003 brengt Keith Howard in een nieuw boek, The Contemporary Printmaker, verslag

In de praktijk

Om acrylaten op de plaat te laten hechten, moet die grondig ontvet zijn. In het niet-toxische atelier wordt de plaat daartoe gepoetst met soyasaus en daarna gespoeld met water; een oosterse techniek.

Keith Howard gebruikte als harde etsgrond een vloerpolish (Future)van het merk Johnson. (Bøegh vond op de Europese markt het Johnson-equivalent Klar Polish.) Dit acrylaat, dat over de koperen plaat gegoten wordt in een egaal dun laagje, wordt na droging en harding in een droogkast (55-60°)3 volledig zuurbestendig. In de acrylaatlaag kan vervolgens met de gebruikelijke etsnaalden getekend worden. Na bijting in ijzerchloride kan een proefdruk gemaakt worden zonder de vernislaag te verwijderen. Voor de definitieve drukken kan de vernislaag verwijderd worden in een milde oplossing van water en soda.

Deze acrylaatlaag is bovendien dermate hard dat scherpe structuren, zoals van schuurpapier, er probleemloos ingeperst kunnen worden. Ook kan de laag plaatselijk met soda opgelost worden om gewassen-inkteffecten te bekomen.

De plaat laten inbijten in een verticale tank met ijzerchloride reduceert de duur van het etsen aanzienlijk. In de Edinburgh Printmakers Workshopontdekte de Duitse kunstenaar Friedhard Kiekeben dat de toevoeging van citroenzuur aan het ijzerchloride de etstijd ook in horizontale baden aanzienlijk kan inkorten. Het citroenzuur verhindert kristalvorming bij het etsen van koper in zuiver ijzerchloride. Het procedé kreeg de naamEdingburgh Etch.

Omdat zink spontaan oxydeert wanneer het aan de lucht blootgesteld wordt, is de hechting van acrylaatoplossingen op dit metaal 

Omdat zink spontaan oxydeert wanneer het aan de lucht blootgesteld wordt, is de hechting van acrylaatoplossingen op dit metaal zeer twijfelachtig. Een tweede laagje vloerpolish over het eerste geharde laagje gieten, kan dat verhelpen, maar daar wordt de etsgrond dan weer dikker van. Nu bestaan er weliswaar etsgronden die, aangebracht met een kwastje, probleemloos hechten op zink, maar ook die zijn vrij dik, waardoor de getekende lijnen minder scherp zijn. De etsgronden moeten bovendien verwijderd worden met een schoonmaakmiddel dat zeer alkalisch is en als concentraat niet onschadelijk.

Zinkplaten worden geëtst in een kopersulfaatoplossing. Friedhard Kiekeben ontdekte dat de toevoeging van keukenzout dat proces kan versnellen.

 

In de traditionele etstechniek kan de etsplaat voorzien worden van een zuurbestendige korrelstructuur door ze met harspoeder te bestuiven en dat te smelten. De plaat beurtelings met vernis afdekken en etsen, maakt verschillende toonwaarden mogelijk. Ook voor deze aquatint-techniek bedacht men een volwaardig niet-toxisch alternatief, dat daarenboven heel wat nieuwe mogelijkheden biedt: met een airbrush wordt door middel van een acrylaatoplossing een korrelstructuur op de plaat gespoten, die na harding zuurbestendig wordt.

De traditionele aquatint kan slechts een uniforme laag verstuiven met egale toonwaarden, terwijl de airbrush toonverlopen kan spuiten. De aquatintlaag plaatselijk oplossen met water maakt onverwachte, gewassen toonschakeringen mogelijk.

Ook voor de zachte etsgrond (vernis-mou) bedacht men acryl-alternatieven. Een wateroplosbare hoogdrukinkt vermengd met een acrylbinder, geeft een vloeibare pasta die dun op de plaat uitgerold wordt. Deze laag wordt bewerkt als een traditionele zachte

van het mengsel te garanderen, maakt het snel droog in de lucht en door de omgevingswarmte. Het predikaat ‘zachte etsgrond’ geldt hier bijgevolg enkel voor snel werk op kleine formaten. Wel kan de etspers in deze etsgrond binnen de twintig minuten perfect allerhande materialen en structuren drukken.

In de droogkast hardt de zachte etsgrond uit, zodat hij enigszins aanvoelt als de traditionele harde etsgronden op basis van was en chemische solventen, waarin men de fijnste lijntekeningen kan aanbrengen. Zowel in de zachte als in de geharde vernislaag kan men schilderen met water of een soda-oplossing, om gewassen-inkteffecten te bereiken.

Een 100% volwaardig, niet-toxisch alternatief voor de traditionele vernis-mou werd onlangs door de Spaanse kunstenaar Juan Carlos Ramon Guadix uitgewerkt: een preparaat dat lang zacht blijft op basis van lithografische inkt, bijenwas, harspoeder en reuzel.

Fotogravures hielden traditioneel heel wat problemen in en vereisten daarbij zeer toxische producten. Keith Howard en Mark Zaffron hebben hier voor een ware revolutie gezorgd. Een beeld op transparant, een potlood- of pentekening of een gewassen tekening met het meest verfijnde grijstoonverloop in inkt, gouache of ander tekenmateriaal op transparant, of een fotografisch of digitaal beeld, via Photoshop door een inkjetprinter op transparant vastgelegd, worden in een handomdraai een volwaardige ets door ze te belichten op een met een laagje fotopolymeerfilm gelamineerde drager.

Eender welke structuur kan op deze manier probleemloos afgedrukt worden. Hadden de impressionisten deze techniek gekend, dan was het omslachtige en delicate vernis-mouprocedé overbodig geweest.

Tijdens de eindejaarstentoonstelling van de Anderlechtse Academie voor Beeldende Kunsten in juni 2007 feliciteerde een gewaardeerd graficus mijn studenten om hun prachtige aquatinten en vernis-mous, en om de manier waarop ze vlekkeloos ingebeten en gedrukt waren.4 Hij kon maar niet geloven dat hier geen aquatint of vernis-mou te zien was, maar wel tekeningen op folie en tekenfilm die op een fotopolymeerplaat werden belicht en ‘geëtst’ in... water, en dat hier nog uitsluitend gedrukt werd met watergedragen drukinkten. Op vraag van Keith Howard ontwikkelde de New Yorkse kunstenares Susan Rostow in 2002 een nieuwe drukinkt, helemaal afgestemd op het drukken van fotopolymeerplaten. Deze inkt(Akua Intaglio) laat zich door zijn nieuwe samenstelling veel makkelijker van de plaat ‘afslaan’ dan de veel stuggere, traditionele olie-inkten. Alle kleuren hebben dezelfde consistentie en zijn onderling perfect mengbaar. Bovendien kunnen ze eindeloos gemodelleerd worden door ze te mengen met een transparante basis. Deze inkt wordt even vlot op polymeerplaten aangebracht als op metalen platen, en hij levert dankzij zijn sterke pigmentatie superieure drukken af. Materialen kunnen daarenboven eenvoudig met water en zeep worden schoongemaakt.

Vanuit Engeland is intussen een inkt overgekomen, Caligo, op basis van een traditionele olie-inkt, waaraan een substantie werd toegevoegd die hem emulgeerbaar maakt in water en zeep. Deze inkt is echter minder soepel en werkbaar dan de Amerikaanse inkten en laat zich veel minder vlot van de plaat afslaan.

 En Vlaanderen?

In de Verenigde Staten blijkt 89% van de grafische ateliers inmiddels overgeschakeld op de niet-toxische technieken.

Deze technieken dringen nu ook langzaam door in de Lage Landen. Het deeltijds kunstonderwijs speelt daarbij een voortrekkersrol. Al in 2001 introduceerde de Vlaamse kunstenaar Marnix Everaert, geruggensteund door de ervaring en de expertise van Henrik Bøegh, het procedé van het niet-toxisch etsen in de afdeling Deeltijds Kunstonderwijs van de Gentse Academie voor Schone Kunsten. Zelf heb ik, na een workshop in 2004 bij dezelfde Henrik Bøegh, het grafiekatelier Deeltijds Kunstonderwijs in de Anderlechtse Academie voor Beeldende Kunsten niettoxisch kunnen ombouwen.

Beide ateliers bieden met het grootste succes het volledige gamma nieuwe etstechnieken aan. Workshops en lezingen wekken langzaam maar zeker navolging op.

Het is zonder meer duidelijk dat deze technieken, met de ontelbare nieuwe en interessante mogelijkheden die zij de graficus bieden, een nieuw elan betekenen voor een richting die de jongste jaren wat moeilijker liep en in een aantal kunstacademies zelfs van het programma verdween.

Het blijft wel vreemd dat de kunsthogescholen de nieuwe technieken negeren en hun studenten de vele technische mogelijkheden ervan blijven ontzeggen om vorm te geven aan hun creativiteit. Want meer nog dan het positieve effect op gezondheid en milieu, zijn het vooral hun haast grenzeloze mogelijkheden die deze nieuwe technieken zo aantrekkelijk maken.